afvaardigen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afvaardigen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑˌfaːrdəɣə(n)/
Woordafbreking
  • af·vaar·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afvaardigen
vaardigde af
afgevaardigd
zwak -d volledig

Werkwoord

afvaardigen

  1. overgankelijk iemand machtigen om iets te vertegenwoordigen, meestal een vereniging of een staat
    • De burgemeester had hem afgevaardigd om die vereniging te vertegenwoordigen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afvaardigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.