afvliegen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afvliegen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfliɣə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·vlie·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afvliegen
vloog af
afgevlogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

afvliegen

  1. inergatief op eigen kracht door de lucht vertrekken
    • Als het even kan moet 24 uur per dag worden geobserveerd wanneer de dieren aan- en afvliegen, wat de activiteiten op het nest zijn en welke prooien er worden aangevoerd. Ook het roepen van het mannetje en het vrouwtje wordt bijgehouden. [2] 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
 Maar dat is een leugen, want ze voelt dat hij steeds sneller gaat, op haar afvliegt.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afvliegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 10-12-13 Staatsbosbeheer zoekt oehoe-spotters
  3. V.E. Schwab
    “Het onzichtbare leven van Addie LaRue” (2021), De Boekerij , ISBN 9789022591932
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.