afzakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afzakken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·zak·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzakken
zakte af
afgezakt
zwak -t volledig

Werkwoord

afzakken

  1. ergatief naar beneden glijden
    • Die grote broek bleef maar afzakken. 
     Voor werklozen, gedetineerden en sloebers zoals ik zijn er programma’s waar je broek van je reet afzakt.[1]
  2. ergatief alcohol drinken
    • Na de film gingen we nog even afzakken in de stad. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afzakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.