alfahulp

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  alfahulp    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • al·fa·hulp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord alfahulp alfahulpen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dealfahulpv/m

  1. (beroep) iemand die in de gezinsverzorging werkt en in loondienst werkzaam is bij de patiënt/cliënt zelf

Gangbaarheid

  • Het woord alfahulp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
45 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.