ambulant
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ambulant (hulp, bestand)
Woordafbreking
- am·bu·lant
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ambulant | ambulanter | ambulantst |
verbogen | ambulante | ambulantere | ambulantste |
partitief | ambulants | ambulanters | - |
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘steeds op weg, zonder vaste standplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1805 [1]
Bijvoeglijk naamwoord
ambulant
- (medisch) in staat om te lopen
- zonder een vaste (stand)plaats
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord ambulant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ambulant" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "ambulant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Duits
Bijvoeglijk naamwoord
ambulant
Engels
Bijvoeglijk naamwoord
ambulant
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.