antoniusvuur
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: antoniusvuur (hulp, bestand)
Woordafbreking
- an·to·ni·us·vuur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van Antonius zn en vuur zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antoniusvuur | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het antoniusvuur o [2]
- (verouderd) ziekte die ontstaat door het eten van met een schimmel geïnfecteerde rogge (moederkoorn)
- ▸ De laatmiddeleeuwse schilder Matthias Grünewald kreeg ooit de opdracht een schilderstuk van de gekruisigde Christus te ontwerpen voor het Sint-Antoniusklooster te Isenheim in de Elzas. In dat klooster verzorgden de monniken melaatsen en mensen die –nog erger– door het Antoniusvuur waren getroffen en razend werden van de pijn.[3]
- (verouderd) ontsteking van de huid gepaard gaande met hoge koorts
- ▸ Natasja vertelde dat er eerst gevaar was geweest door de hoge koorts en de hevige pijnen, maar in Troitsa was daar een einde aan gekomen en de dokter was alleen nog bang geweest dat er antoniusvuur kon ontstaan.[4]
Synoniemen
- [1] ergotisme, kriebelziekte, wildvuur, Sint-Antoniusvuur
- [2] belroos, gordelroos, lupus, koudvuur
Gangbaarheid
- Het woord 'antoniusvuur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ antoniusvuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.