areka

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  areka    (hulp, bestand)
  • IPA: /aˈreka/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • are·ka
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord areka areka's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dearekav/m

  1. (plantkunde) palmboom uit het geslacht Areca 
    • De rijstvelden loopen terrasvormig hoog tegen de berghellingen op, de klapperboomen worden zeldzamer, de areka, kitoel en palmyrapalm talrijker dan in de nabijheid der kust; pisang-, manga-, mangistan- en papajaboomen beschaduwen de hutten der inlanders; tegen den jacaboom slingert zich de sierlijke peperplant naar de hoogte, en in de tuinen klimt de onmisbare betel tusschen ananassen, meloenen, guavaboomen en tapioca aan palen naar de hoogte. [4]
  2. (fruit) zaad van de betelpalm Areca catechu , dat fijngehakt kan worden gekauwd als opwekkend middel
    • Met het oog op tol- en havengelden volgde een strenge controle van schip en lading. Die bestond uit peper, areka (noot van de betelpalm waar sirih van wordt gemaakt), sandelhout, tin en lood. [5]
Synoniemen
  • [1] arekapalm
  • [2] betelnoot, pinang

Gangbaarheid

  • Het woord 'areka' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
11 %van de Nederlanders;
19 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.