argot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  argot    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ar·got
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘boeventaal’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord argot argots
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetargoto

  1. (taalkunde) dieventaal, straattaal
  2. (taalkunde) jargon
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord argot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
23 %van de Nederlanders;
26 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  argot     l'argot     argots     les argots  

Zelfstandig naamwoord

argot m

  1. (taalkunde) argot
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.