armlegger

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  armlegger    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • arm·leg·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord armlegger armleggers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dearmleggerm

  1. deel van een bank of stoel waarop men de onderarm kan steunen
    • Enkele dagen later kregen we, geheel gratis, per post een nieuwe armlegger toegestuurd met de mededeling ’Nogmaals excuses voor het ongemak’. Is dat service of niet? [2] 
    • Eigenlijk ligt hij meer. Met zijn benen naar voren, bedekt door een deken. Bleek en glanzend rusten zijn verzorgde handen op de armleggers van de rolstoel. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord armlegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
69 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.