attaqueren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  attaqueren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • at·ta·que·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanvallen’ voor het eerst aangetroffen in 1626 [1]
  • afgeleid van het Franse attaquer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
attaqueren
attaqueerde
geattaqueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

attaqueren

  1. overgankelijk een aanval openen op iets of iemand, ook figuurlijk
    • LeClerc was niet de enige die Burman attaqueerde.[3] 
  2. (sport) het tempo verhogen bij het wielrennen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord attaqueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. "attaqueren" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Wiktionnaire
  3. blz. 179 De Rotterdamse woelreus:de Rotterdamsche Hermes (1720-21) van Jacob Campo Weyerman:
    cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek
    Elly Groenenboom-Draai
    Rodopi, 1994
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.