aviateur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aviateur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • avi·a·teur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlieger’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
  • met het voorvoegsel avi- en met het achtervoegsel -ateur [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aviateur aviateurs
verkleinwoord aviateurtje aviateurtjes

Zelfstandig naamwoord

deaviateurm [3]

  1. (beroep) vlieger, vliegenier
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aviateur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
67 %van de Nederlanders;
59 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.