avondtijd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  avondtijd    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈavɔnˌtɛit/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • avond·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord avondtijd -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deavondtijdm

  1. (dichterlijk) (verouderd) periode waarin de dag overgaat in de nacht
     Gezamenlijk, vooral in de vrije avondtijd, werkten deze heren aan de redactionele inhoud van het blad.[2]
      En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde gelicht waren.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'avondtijd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Joh. Hartog
    “Journalistiek leven in Curaçao.” (1944), Paulus-drukkerij, Willemstad, p. 216
  3. Weblink bron Genesis 8:11” op statenvertaling.net
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.