bôm

Middelnederduits

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudsaksische bôm

Zelfstandig naamwoord

bôm

  1. (plantkunde) boom
  2. slagboom; balk die dwars over een weg kan worden neergelaten als afsluiting
Overerving en ontlening


Oudsaksisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *baumaz

Zelfstandig naamwoord

bôm

  1. (plantkunde) boom
Hyponiemen
  • bômfalko
  • bômgardo
Afgeleide begrippen
  • birubôm
  • kurnilbôm
  • mūlbôm
  • persikbôm
Overerving en ontlening


Vietnamees

Uitspraak
  • IPA: /ɓom33/

Zelfstandig naamwoord

bôm

  1. appel
Synoniemen
  • táo tây
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.