appel

Niet te verwarren met: Appel, appèl

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • Geluid:  áppel    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈɑpəl/ (2 lettergrepen); /ˈɑpəɫ/
      • (Noord-Nederland): /ˈɑ.pəɫ/
      • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɑ.pəl/
  • Geluid:  appél    (hulp, bestand)
    • IPA: /ɑˈpɛl/ (2 lettergrepen)
      • (Noord-Nederland): /ɑ.ˈpɛɫ/
      • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɑ.ˈpɛl/
Woordafbreking
  • ap·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • áppel: erfwoord, in de betekenis van ‘vrucht’ aangetroffen vanaf 1146 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: appel, apel
Germaans: *ap(a)laz
Indo-Europees: *abl-/*ablu-
  • Verwant in Germaans:
West: Duits: Apfel, Engels: apple, Fries: appel
Noord: IJslands: epli, Zweeds: äpple (Oudnoords: epli)
  • Andere Indo-Europese talen:
Slavisch: Russisch: яблоко
Baltisch: Litouws: obuolys
Keltisch: Iers: úll
  • appél: van Frans appel, in de betekenis van ‘beroep, verzet’ aangetroffen vanaf 1336 [1]
    Het Middelnederlands kende de vorm appeel (ontleend aan het Oudfrans), die bewaard is als verkleinwoord: appeelken. De moderne vorm is een hernieuwde ontlening aan het moderne Frans.
áppel enkelvoud meervoud
naamwoord appel appels
appelen
verkleinwoord appeltje appeltjes

Zelfstandig naamwoord

áppel m

  1. (bloemplanten) (fruit) Malus  ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom (in het bijzonder van de soort Malus domestica ).
    • Snoep gezond, eet een appel! 
     Toen ik de volgende ochtend om 4 uur wakker werd, stond de stille jongen al op het punt te vertrekken en gaf me een appel.[2]
  2. (bloemplanten) Malus  boom die deze vruchten draagt, appelboom.
    • Ik heb veel appelen staan in mijn tuin. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Als je handelt in bepaalde goederen, dan zul je deze zelf waarschijnlijk ook gebruiken./Iemand die bepaalde werkzaamheden voor een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van.
  • Een rotte appel in de mand maakt ook het gave fruit te schand.
Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen, of ook hun reputatie aantasten.
Uitdrukkingen en gezegden
Een schip met zure appels
Iets extra's dat men achter de hand houdt voor minder goede tijden
  • Appels met met peren/citroenen vergelijken
Onvergelijkbare zaken toch met elkaar (proberen te) vergelijken
  • Iemand appelen voor citroenen verkopen
Iemand afzetten, in het zak zetten
  • Gouden appels op zilveren schalen
Een kostbare inhoud in een kostbare verpakking
  • Door de zure appel [heen] bijten
Het onaangename trotseren
  • Met iemand een appeltje te schillen hebben
Met iemand nog iets (meestal) onaangenaams af te handelen hebben
  • Daar komt een schip met zure appels [de haven binnen].
Daar komt een storm aan
  • Dat zijn appels op gouden benen.
Dat is heel zeldzaam
Vertalingen
appél enkelvoud meervoud
naamwoord appel appels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

appél o

  1. tijdstip waarop alle leden van een groep bijeengeroepen worden om hun aanwezigheid te bewijzen.
    • 's Morgens om zes uur moesten alle soldaten op appel verschijnen. 
  2. het doen van een beroep op iemands gevoel van eer of rechtvaardigheid
    • De appellant richtte een appel aan de gouverneur om de executie uit te stellen. 
  3. (juridisch) hoger beroep
  4. (valkerij): de reactie of gehoorzaamheid van de vogel
Schrijfwijzen
  • Tot 2006 was de spelling van appel met eindklemtoon appèl. Sindsdien wordt het woord zonder accentteken geschreven. Echter ter verduidelijking is het toevoegen van een accent aigu (een zogenaamd "klemtoonteken") in het Nederlands altijd toegestaan.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • appelgeding, appelgrond, appelinstantie, appelrecht, appelrechter, appelvonnis, appelzaak
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord appel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

  • [áppel 2] appel in het Nederlands Soortenregister N
  • [áppel 2] appel op Wikidata
  • [áppel 2] appel op "Wilde planten in Nederland en België"

Verwijzingen

Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord appel appels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

appel

  1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord appel appels
Uitspraak
  • IPA /ˈɑpəɫ/   geluid 
Woordafbreking
  • ap·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Nederlandse appel

Zelfstandig naamwoord

appel

  1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • 'n Appeltjie te skil.
  • Die appel val nie ver van die boom af nie.
Overerving en ontlening

Meer informatie

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  appel    (hulp, bestand)
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  appel     l'appel     appels     les appels  

Zelfstandig naamwoord

appel m

  1. aanroep, oproep
  2. (juridisch) appel, beroep [2]
  3. sein
  4. telefoongesprek
  5. (sport) het zich afzetten voor een sprong
  6. (kaartspel) invite [1]

Fries

enkelvoud meervoud
naamwoord appel appels
verkleinwoord
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudfriese appel

Zelfstandig naamwoord

appel

  1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
  • appeltsje
  • sinesappel

Verwijzingen

    Gronings

    Zelfstandig naamwoord

    appel

    1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
    Schrijfwijzen
    • abbel

    Limburgs

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA:
      • (Etsbergs): /ɑpɐɫ/, /ɑpɐl/
      • (Montforts): /ɑpəl/, /ɑpl̩/
      • (Rothenbachs): /ɑʰpɫ̩/

    Zelfstandig naamwoord

    appel m

    1. (Hooglimburgs), (fruit) appel (vrucht).
    Verbuiging

    Meer informatie

    Middelengels

    Uitspraak
    • IPA: /apəl/
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Angelsaksische æppel

    Zelfstandig naamwoord

    appel

    1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
    Schrijfwijzen
    • æppel
    • æpple
    • appell
    • appil
    • appill
    • apple
    • appul
    • appull
    • appulle
    • appyl
    • appyll
    • eappel
    • eppel
    Afgeleide begrippen
    • appeltre
    Overerving en ontlening

    Middelhoogduits

    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Oudhoogduitse apful

    Zelfstandig naamwoord

    apfel

    1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
    Schrijfwijzen
    Overerving en ontlening

    Middelnederlands

    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Oudnederlandse appel

    Zelfstandig naamwoord

    appel m

    1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
    Schrijfwijzen
    Overerving en ontlening

    Verwijzingen

      Nedersaksisch

      enkelvoud meervoud
      naamwoord appel appels
      verkleinwoord
      Woordherkomst en -opbouw
      • Afgeleid van het Middelnederduitse appel

      Zelfstandig naamwoord

      appel m

      1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
      Schrijfwijzen

      Meer informatie

      Oudfries

      Woordherkomst en -opbouw
      • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *applu

      Zelfstandig naamwoord

      appel m

      1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
      Overerving en ontlening

      Oudsaksisch

      Uitspraak
      • IPA: /apel/
      Woordherkomst en -opbouw
      • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *applu

      Zelfstandig naamwoord

      appel

      1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom
      Schrijfwijzen
      • apl
      • appul
      Overerving en ontlening

      Ripuarisch

      Uitspraak
      • IPA: /ɒpəɫ/

      Zelfstandig naamwoord

      appel m

      1. (fruit) appel
      Schrijfwijzen

      Papiaments

      Woordherkomst en -opbouw
      • Van het Nederlandse appel
      enkelvoud of
      impliciet meervoud
      expliciet meervoud
        appel     appelnan  

      Zelfstandig naamwoord

      appel

      1. (fruit) appel
      Synoniemen
      • (enkel op Aruba) aplo

      Stellingwerfs

      Zelfstandig naamwoord

      appel

      1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom

      Twents

      Zelfstandig naamwoord

      appel

      1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom

      Veluws

      Zelfstandig naamwoord

      appel

      1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom

      Meer informatie

      West-Vlaams

      Zelfstandig naamwoord

      appel

      1. (fruit) appel; ronde eetbare vrucht met wit vruchtvlees en een rode, groene of gele al dan niet gebloste of gestreepte schil; vrucht van de appelboom

      Meer informatie

      Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.