bankkantoor
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bankkantoor (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bank·kan·toor
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bank zn en kantoor zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bankkantoor | bankkantoren |
verkleinwoord | bankkantoortje | bankkantoortjes |
Zelfstandig naamwoord
het bankkantoor o
- fysieke vestiging van een bank waar men als klant bankzaken kan doen
- ▸ Zandbergen verwacht dat over tien jaar het traditionele bankkantoor helemaal verdwenen is.[2]
- ▸ Door zijn ziekte moest prins Claus kort na het aantreden van koningin Beatrix zijn werkzaamheden op een laag pitje zetten. Wat hij dacht van representatief werk, maakte Claus duidelijk tijdens een toespraak in 1999. Bij het openen van een bankkantoor kwalificeerde hij het doorknippen van linten spottend als de ‘core business’ van het Koninklijk Huis.[3]
Gangbaarheid
- Het woord bankkantoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Bankkantoor gaat bijna helemaal verdwijnen'” (Vrijdag 2 januari 2015, 10:16), NOS
- ↑ Weblink bron Piet van Asseldonk“Prins Constantijn hooguit een 'digitale hulpkoning'” (Zaterdag 14 februari 2015, 08:16), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.