beangstigen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beangstigen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·ang·sti·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van angst met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ig of afgeleid van angstig met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beangstigen
beangstigde
beangstigd
zwak -d volledig

Werkwoord

beangstigen

  1. overgankelijk vrees inboezemen
    • De gedachte aan een mogelijk terugkeer ervan beangstigde hem nauwelijks. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord beangstigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.