geren

Nederlands

Uitspraak

(heteroniem)

  • [A] Geluid:  gerén    (hulp, bestand)
    • IPA: /ɣəˈrɛn/ (2 lettergrepen)
  • [B] Geluid:  géren    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈɣerə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Naamwoord van handeling van  rennen ww  met het voorvoegsel ge- [1]
  • [B] ww: in de betekenis van ‘schuin lopen’ aangetroffen vanaf 1829 [2] [3]
    • zn:  geer zn  met de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord geren -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A]hetgeréno

  1. veelvuldige of hinderlijke handeling van het heel snel lopen
    • Dat was een heel geren om de trein nog te halen. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
geren
geerde
gegeerd
zwak -d volledig B

Werkwoord

[B] géren

  1. inergatief schuin uitlopen
    • Zij kocht een prachtige gerende rok. 
  2. overgankelijk (kleding) een of meer spits toelopende stukken textiel inzetten (als onderdeel van een te maken of vermaken kledingstuk)
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

[B]degérenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord geer

Gangbaarheid

  • Het woord geren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
62 %van de Nederlanders;
38 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.