bekleding

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bekleding    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈkledɪŋ/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /bəˈkledɪŋ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bəˈkledɪŋ/
Woordafbreking
  • be·kle·ding
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bekleden met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord bekleding bekledingen
verkleinwoord bekledinkje bekledinkjes

Zelfstandig naamwoord

debekledingv

  1. een laag stof ter versiering en bescherming aangebracht op een hard oppervlak of een meubelstuk
    • De bekleding van die stoel raakt los, die moeten we binnenkort laten repareren. 
     In de voorkamer stond een antiekrode leren chesterfieldfauteuil zij aan zij met een Louis xv -zetel die was voorzien van een oudroze fluwelen bekleding met een rozenmotief, en een voetbankje in ongeveer dezelfde kleur naast een prachtige achttiende-eeuwse salontafel met elegant houtsnijwerk.[1]
     Gelijktijdig sloeg ze met haar hand op de leren bekleding van de bank.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bekleding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.