belachelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  belachelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈlɑxələk/ (4 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /bəˈlɑχələk/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bəˈlɑɣələk/
Woordafbreking
  • be·la·che·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van het verouderde werkwoord belachen met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen belachelijkbelachelijkerbelachelijkst
verbogen belachelijkebelachelijkerebelachelijkste
partitief belachelijksbelachelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

belachelijk

  1. lachwekkend, om uit te lachen, idioot, bespottelijk, vreemd
    • De man had een belachelijke petje op zijn hoofd tijdens carnaval. 
     Het is dat die gasten dit jaar de prijs belachelijk hebben opgeschroefd, anders waren wij daar weer naartoe gegaan.[1]
     Misschien voelde Jeroen zich na zijn belachelijke gedrag van die morgen zo bezwaard dat hij nu fris en monter voor haar wilde verschijnen.[1]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord belachelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.