belegger
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: belegger (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈlɛɣər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- be·leg·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belegger | beleggers |
verkleinwoord | (beleggertje) | (beleggertjes) |
Zelfstandig naamwoord
de belegger m
- (economie) iemand die geld belegt, geld vastlegt in effecten of goederen, in de verwachting hier later winst mee te maken
- Het grootste deel van de aandelen van het bedrijf is in handen van institutionele beleggers.
Hyponiemen
- aandelenbelegger, obligatiebelegger, superbelegger, vastgoedbelegger
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord belegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belegger" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.