benig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  benig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van been met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen benigbenigerbenigst
verbogen benigebenigerebenigste
partitief benigsbenigers-

Bijvoeglijk naamwoord

benig

  1. waarvan been of bot een groot deel uitmaakt
    • Die benige vis is niet te eten. 
  2. mager
    • De benige marathonloper woog maar 40 kg. 
     Haar benige wijsvinger priemde in de richting van twee fauteuils.[1]
  3. lijkend op bot
    • Ik heb een benige knobbel op mijn hand. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • benigheid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord benig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.