beuken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beuken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbøkə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • beu·ken
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen beuken

Bijvoeglijk naamwoord

beuken

  1. hout van de beuk, een Europese hardhoutboom
    • In het huis ligt een massief beuken parketvloer. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beuken
beukte
gebeukt
zwak -t volledig

Werkwoord

beuken

  1. inergatief ergens fors op slaan
    • Plots werd er op de deur gebeukt. 
    • De woeste zee beukt tegen de steile rotswand. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • er op los beuken
  • murw gebeukt
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

debeukenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beuk

Gangbaarheid

  • Het woord beuken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.