bash

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bash    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bash

Werkwoord

vervoeging van
bashen

bash

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bashen
    • Ik bash. 
  2. gebiedende wijs van bashen
    • Bash! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bashen
    • Bash je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /bӕʃ/
Woordafbreking
  • bash
Woordherkomst en -opbouw
  • Oorsprong onbekend.
vervoeging
onbepaalde wijs to  bash 
he/she/it  bashes 
verleden tijd  bashed 
voltooid
deelwoord
 bashed 
onvoltooid
deelwoord
 bashing 
gebiedende wijs  bash 

Werkwoord

bash

  1. beuken
  2. dreunen
  3. slaan
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • bash away
  • bash on
  • bash out
  • bash up
  • basher
enkelvoud meervoud
bash bashes

Zelfstandig naamwoord

[A] bash

  1. deuk
  2. dreun
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

[B] bash

  1. boerenkermis (VK)
  2. feest (VK)
  3. feestviering (VK)
  4. fuif (VK)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.