beurt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beurt    (hulp, bestand)
  • IPA: /børt/ (1 lettergreep); /bøːrt/
Woordafbreking
  • beurt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beurt beurten
verkleinwoord beurtje beurtjes

Zelfstandig naamwoord

debeurtv/m

  1. gelegenheid of opdracht die bewust telkens aan een andere persoon uit een groep gegeven wordt
    • De spelregels zeggen dat je dan je beurt moet overslaan. 
    • Wacht even, je moet wel op je beurt wachten. 
     Op 5 juli 2017 is het de beurt aan Fabio Aru. De Sardijn ontsnapt op 2,4 kilometer van de finish aan de wurggreep van Team Sky. Maar de verwachting dat hij het Froome in de Tour wel eens moeilijk zou kunnen maken, komt niet uit.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • om de beurt
    in een telkens herhaalde vaste volgorde
 Bij tennissen heeft iedere speler om de beurt de opslag. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beuren

beurt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuren
    • Jij beurt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuren
    • Hij beurt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beuren
    • Beurt! 

Gangbaarheid

  • Het woord beurt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.