bezeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bezeren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·ze·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zeer doen’ voor het eerst aangetroffen in 1480 [1]
  • Afgeleid van zeer met het voorvoegsel be-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezeren
bezeerde
bezeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

bezeren

  1. wederkerend zich ~: zich pijn doen
    • Bij die val heb ik mij behoorlijk bezeerd. 
  2. overgankelijk letsel toebrengen aan een lichaamsdeel
    • Bij die val heb ik mijn been behoorlijk bezeerd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bezeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.