biblist

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  biblist    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bi·blist
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijbelkenner’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
  • afgeleid van biblia met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord biblist biblisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debiblistm [3]

  1. (religie) Bijbelkenner, theoloog die zich met de studie van de Bijbel bezighoudt
  2. (religie) aanhanger van het biblicisme
Afgeleide begrippen
  • bibliste, biblistisch

Gangbaarheid

  • Het woord biblist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
33 %van de Nederlanders;
42 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.