biel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  biel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • biel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dwarsligger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord biel biels
verkleinwoord bieltje bieltjes

Zelfstandig naamwoord

debielv/m

  1. (spoorwegen) (verouderd) biels, houten dwarsligger gebruikt bij aanleg van spoorbanen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord biel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
22 %van de Nederlanders;
31 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.