biels

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  biels    (hulp, bestand)
  • IPA: /bils/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • biels
Woordherkomst en -opbouw
  •  biel zn  met de uitgang -s, van Frans bille, in de betekenis van ‘dwarsligger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914; omdat het vaak gebruikte "biels" niet als meervoud werd herkend, is het gestapelde meervoud "bielzen" in zwang gekomen [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord biels bielzen
bielsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debielsv/m

  1. (spoorwegen) houten dwarsligger gebruikt bij aanleg van spoorwegen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

debielsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord biel,(verouderd) houten dwarsligger

Gangbaarheid

  • Het woord biels staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
40 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.