bijberoep
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bijberoep (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɛibəˌrup / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- bij·be·roep
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bij bw en beroep zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijberoep | bijberoepen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het bijberoep o
- (economie) werk dat iemand naast zijn voornaamste werkzaamheden verricht om meer inkomen te krijgen
- Daarnaast is schrijven echter ook een beroep als een ander, een sociale keuze, kortom: een vak. Het is een specifieke manier van leven - van leven als schrijver. Zo'n houding staat haaks op wat meestal van de moderne schrijver verwacht wordt: schrijvers worden nu eenmaal verondersteld er een tweede beroep bij te nemen (volgens het cliché dat alleen een bijberoep de nodige creatieve vrijheid garandeert) (…) [1]
Synoniemen
- bijbaan, nevenfunctie, nevenwerkzaamheden
Gangbaarheid
- Het woord bijberoep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijberoep" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Vogelaere, F. de"Keramische plastiek in Vlaanderen" in: Ons Erfdeel. jrg. 28 nr. 3 (maart/april 1985) Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer; p. 305; geraadpleegd 2018-06-12
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.