bijenhal
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bijenhal (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bij·en·hal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bij zn en hal zn met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijenhal | bijenhallen |
verkleinwoord | bijenhalletje | bijenhalletjes |
Zelfstandig naamwoord
de bijenhal v / m
- open schuur waarin meerdere bijenkorven naast en boven elkaar kunnen staan
- ▸ Imkervereniging St. Ambrosius is een actieve vereniging die bij het NMC een eigen bijenhal heeft. Tal van imkers houden zich bezig met deze fascinerende hobby en hun enthousiasme brengen zij graag over op bezoekers. Vanaf april tot en met september ontvangen zij u graag en kunnen u alles vertellen over het bijenleven en de bijenhouderij.[2]
Synoniemen
- bijenkas
Gangbaarheid
- Het woord 'bijenhal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijenhal" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Natuur- en Milieucentrum De IJzeren Man”, www.nmcweert.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.