bivak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bivak    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbivɑk/
Woordafbreking
  • bi·vak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘legerplaats onder de blote hemel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bivak bivakken
verkleinwoord bivakje bivakjes

Zelfstandig naamwoord

hetbivako

  1. kampement voor een leger of expeditie
    • Zij sloegen een bivak op aan de voet van de berg. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bivak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.