blauwheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  blauwheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • blauw·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord blauwheid blauwheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deblauwheidv

  1. het blauw zijn; de mate waarin iets of iemand blauw is
    • De wilde blauwheid van de bosbes: Van de week werd ik even gecorrigeerd. Het was maar een klein standje, maar wel van de hoogste autoriteit. En het ergste is: hij had het me al eens uitgelegd. De berisping kwam terloops onderaan een email: „Oja, noem jij blauwe bessen bosbessen?” [2] 
Synoniemen
  • blauwte

Gangbaarheid

  • Het woord 'blauwheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.