blur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  blur    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • blur

Werkwoord

vervoeging van
blurren

blur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blurren
    • Ik blur. 
  2. gebiedende wijs van blurren
    • Blur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blurren
    • Blur je? 

Gangbaarheid

  • Het woord blur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  blur (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
vervoeging
onbepaalde wijs to  blur 
he/she/it  blurs 
verleden tijd  blurred 
voltooid
deelwoord		  blurred 
onvoltooid
deelwoord		  blurring 
gebiedende wijs  blur 
enkelvoud meervoud
blur blurs

Zelfstandig naamwoord

blur

  1. vlek
  2. (figuurlijk) schandvlek, smet [2]
  3. onduidelijke, vage plek
  4. onduidelijk en meestal zacht gepraat of ander geluid (geruis etc.)

Werkwoord

blur

  1. overgankelijk bekladden, bevlekken
  2. onovergankelijk vager worden, vervagen
  3. onovergankelijk bevlekt/beklad raken, vlekken [2]
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.