boelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbulə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • boe·len
Woordherkomst en -opbouw
  • [A]  boel zn  met de uitgang -en
  • [B] Variant van boeleren.

Zelfstandig naamwoord

[A] deboelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boel
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
boelen
boelde
geboeld
zwak -d volledig

Werkwoord

[B] boelen

  1. (verouderd) boeleren, seksueel onethisch gedrag vertonen; in overspel leven
  2. (Suriname) (spreektaal) (pejoratief) homoseksuele (anale) seks bedrijven, homoseksuele handelingen plegen (door een man). [1]
  3. inergatief (Suriname) (spreektaal) (pejoratief) homoseksueel zijn
     ‘Ow, wat leuk’, zei ze, en toen boog zij zich naar me toe en zei fluisterend: ‘maar pas op, hij boelt; hij heeft het zelf aan een paar leerlingen gezegd.’[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord boelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
37 %van de Nederlanders;
44 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Jan van Donselaar
    “Woordenboek van het Surinaams-Nederlands” (1989), Dick Coutinho, Muiderberg, p. 80
  2. Weblink bron
    Parbode
    “Boeler” (1 augustus 2013) op https://www.parbode.com
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.