boeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boeren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈburə(n)/ (2 lettergrepen)
  • IPA: /buːrən/
Woordafbreking
  • boe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van boer met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
boeren
boerde
geboerd
zwak -d volledig

Werkwoord

ˈboeren'

  1. het boerenvak uitoefenen
    • Mijn familie boert al verscheidene generaties. 
    • Er wordt steeds meer biologisch geboerd. 
  2. een vak uitoefenen en daar inkomsten mee verdienen
    • Na enkele magere jaren boert de branche weer goed. 
  3. een boer laten
    • Hij boert luidruchtig en laat een scheet. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • goed boeren
goede bedrijfsresultaten behalen
 De oppositie denkt aan een heffing voor bedrijven die juist goed boeren door de oorlog in Oekraïne en de stijgende prijzen.[1]
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

deboerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boer

Gangbaarheid

  • Het woord boeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Rutte wil kijken naar toeslag van 500 euro voor lage en middeninkomens” (15 juni 2022), NOS
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

boeren

  1. meervoud van boer

Drents

Zelfstandig naamwoord

boeren

  1. meervoud van boer

Gronings

Zelfstandig naamwoord

boeren

  1. meervoud van boer

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

boeren

  1. meervoud van boer

Sallands

Zelfstandig naamwoord

boeren

  1. meervoud van boer

Twents

Zelfstandig naamwoord

boeren

  1. meervoud van boer

Veluws

Zelfstandig naamwoord

boeren

  1. meervoud van boer
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.