bonbonnière

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bonbonnière    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bon·bon·ni·è·re
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, voor het eerst aangetroffen in 1824 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord bonbonnière bonbonnières
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debonbonnièrev/m

  1. (huishouden), (snoepgoed) presenteerschaaltje voor bonbons

Gangbaarheid

  • Het woord bonbonnière staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
75 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid:
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bonbonnière     la bonbonnière     bonbonnières     les bonbonnières  

Zelfstandig naamwoord

bonbonnière v

  1. (huishouden), (snoepgoed), bonbondoos
  2. (informeel), (wonen) kleine woning of klein appartement
  3. (beroep) bonbonverkoopster
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.