bondage

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bondage    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɔndɪtʃ/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bon·dage
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels bondage, in de betekenis van ‘sadomasochistische omgang met vastgebonden partner’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bondage bondages
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debondagev

  1. (seksualiteit) (sadomasochistische) seks waarbij de partner wordt vastgebonden of op vergelijkbare wijze in zijn of haar bewegingsvrijheid beperkt wordt

Gangbaarheid

  • Het woord bondage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.