boorder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boorder    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbordər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • boor·der
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling van boren met het achtervoegsel -der [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord boorder boorders
verkleinwoord boordertje boordertjes

Zelfstandig naamwoord

deboorderm

  1. iemand die boort
    • De boorders hebben op dit moment inmiddels 136 tunnelringen gebouwd en zijn 209 meter gevorderd.[2] 
  2. (dierkunde) benaming voor insecten, zoals vlinder en kevers, waarvan de larven gangen graven in het weefsel van hun waardplant
     Boorders, zoowel de Scirpophaga als de Chilo komen zeer veelvuldig voor en men ziet soms geheele wagenvrachten [suiker]riet, waarvan iedere stok sporen van boorderaantasting vertoont[3]
Hyponiemen
2. kevers waarvan de larven gangen graven in het weefsel van hun waardplant
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord boorder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. noordzuidlijn
  3. Weblink bron
    Prinsen Geerligs, H.C.
    “De rietsuikerindustrie in de verschillende landen van productie” (1911), De Bussy
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.