boreaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boreaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /boreˈjal/
Woordafbreking
  • bo·re·aal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘noordelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van Latijn borealis "noordelijk", naam in 1876 gebruikt door de Noorse botanicus A.G. Blytt om een koele en droge periode mee aan te duiden [2]
  • met het achtervoegsel -aal
enkelvoud meervoud
naamwoord boreaal -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetboreaalo

  1. noordelijk
  2. (geologie) eerste koele en droge tijdperk na de laatste ijstijd, in Noordwest-Europa tweede chron van het tijdvak holoceen, van 8690 tot 7270 v. Chr.
Schrijfwijzen
  • Vóór 2006 was de spelling Boreaal. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen boreaalborealerboreaalst
verbogen borealeborealereboreaalste
partitief boreaalsborealers-

Bijvoeglijk naamwoord

boreaal

  1. uit het boreaal, of met betrekking tot dat tijdperk

Gangbaarheid

  • Het woord boreaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
39 %van de Nederlanders;
47 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.