bosarbeider

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bosarbeider    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɔsɑrˌbɛɪdər/ (5 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bos·ar·bei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bosarbeider bosarbeiders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

debosarbeiderm

  1. (beroep) iemand die ongeschoold werk doet bij de winning van hout te winnen en het onderhoud van bossen
     De Jong ziet bij zijn boerderij in Vught bosarbeiders hakhout opschonen.[2]
     De zoon van een bosarbeider, afkomstig uit een christelijk gezin, beschikte over een ijzeren gestel en een puike conditie.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord bosarbeider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Atte Jongstra
    “We zeilen naar de wind” (28 december 2012) op nrc.nl
  3. Weblink bron
    Ward op den Brouw
    “Magische prachtman” (6 oktober 2001) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.