bounce

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bounce    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bounce
  • boun·ce (aanvoegende wijs)
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels

Werkwoord

vervoeging van
bouncen

bounce

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bouncen
    • Ik bounce. 
  2. gebiedende wijs van bouncen
    • Bounce! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bouncen
    • Bounce je? 
  4. aanvoegende wijs van bouncen

Gangbaarheid

  • Het woord bounce staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Engels

vervoeging
onbepaalde wijs to  bounce 
he/she/it  bounces 
verleden tijd  bouncing 
voltooid
deelwoord
 bounced 
onvoltooid
deelwoord
 bouncing 
gebiedende wijs  bounce 

bounce

  1. stuiteren
  2. springen
  3. (informeel) opscheppen [2], pochen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.