bouwjaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwjaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑujar/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bouw·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwjaar bouwjaren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetbouwjaaro

  1. jaar waarin iets vervaardigd is

Gangbaarheid

  • Het woord bouwjaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.