bouwjaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bouwjaar (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɑujar / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- bouw·jaar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw ww en jaar [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwjaar | bouwjaren |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het bouwjaar o
- jaar waarin iets vervaardigd is
Gangbaarheid
- Het woord bouwjaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouwjaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.