bouwplan

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwplan    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑuplɑn/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bouw·plan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwplan bouwplannen
verkleinwoord bouwplannetje bouwplannetjes

Zelfstandig naamwoord

hetbouwplano

  1. beschrijving hoe iets gebouwd gaat worden
    • De architect en de aannemer hadden een zeer nauwkeurig bouwplan gemaakt voor de nieuwe wolkenkrabber. 
  2. wat een groep dieren of planten gemeenschappelijk heeft qua vorm en bouw
    • De wervelkolom is het gemeenschappelijke element in het bouwplan van de gewervelden. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord bouwplan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.