bouwrecht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwrecht    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bouw·recht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwrecht bouwrechten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetbouwrechto

  1. (juridisch) deek van de wetgeving die betrekking heeft op de bouw
     "De NS loopt door deze deal met AnsaldoBreda mogelijk veel geld mis", zegt Chris Jansen, hoogleraar Contractrecht en Bouwrecht. Hij heeft zo zijn bedenkingen bij de schikking die maandag werd getroffen over de aanbesteding van de Fyra-treinen.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord bouwrecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “"NS loopt geld mis door Fyra-deal"” (Dinsdag 18 maart 2014, 08:31), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.