bouwsel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwsel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bouw·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwsel bouwsels
verkleinwoord bouwseltje bouwseltjes

Zelfstandig naamwoord

hetbouwselo

  1. (schertsend) iets wat gebouwd is maar niet heel nuttig of degelijk is
    • „We hebben een stuk grond van 10 bij 18 meter, met daarop een blokhut van 3 bij 4. Eigenlijk is het best zonde dat al die eilanden volgebouwd raken, met bouwsels in alle kleuren van de regenboog. Maar dat krijg je, de gemeente heeft al decennia duidelijke regelgeving verzuimd.[2] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord bouwsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.