gebouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gebouw    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bouwwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • Afgeleid van de stam van bouwen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gebouw gebouwen
verkleinwoord gebouwtje gebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

hetgebouwo

  1. (bouwkunde) een constructie van enige omvang die verbonden is met de grond en waarin men kan wonen of werken
    • Dit gebouw is in jugendstil opgetrokken. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gebouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.