bouwvakantie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwvakantie    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bouw·va·kan·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwvakantie bouwvakanties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debouwvakantiev

  1. collectieve vakantie in de zomer voor alle bedrijven in de bouwsector
     Hoewel er dit jaar een groeiende behoefte is aan nieuwe woningen en kantoren, gaat de bouw vanaf vandaag drie weken met 'bouwvak', de jaarlijkse bouwvakantie. Een opvallend moment om de bouw stil te laten vallen, aangezien de bouwproductie dit jaar volgens ING naar verwachting met 4 procent aantrekt.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord bouwvakantie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Bouw trekt aan, maar in de bouwvak ligt bijna alles stil” (Maandag 24 juli 2017, 06:24), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.