bovenbouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bovenbouw    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bo·ven·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bovenbouw bovenbouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debovenbouwm

  1. een benaming die algemeen gesproken wordt gebruikt voor de hogere leerjaren van het primair (in Nederland) en secundair onderwijs (in Nederland en België)
    • De leerlingen van de bovenbouw zijn de oudste leerlingen van de school. 
  2. bovenste deel van een gebouw
     Daarachter ontvouwde zich het tweede deel van het plein, als een verborgen surprise, geflankeerd door het onwereldse dogepaleis, dat leek te zweven met twee breekbaar ogende, opengewerkte benedenverdiepingen onder een stoere, middeleeuwse bovenbouw, en de twee zuilen waarachter het plaveisel zonder muurtje, hek, verkeersbord of waarschuwing overging in het water van Canal Grande, de lagune en de open zee.[1]
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord bovenbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 26
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.