brandweerpersoneel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brandweerpersoneel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • brand·weer·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandweerpersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetbrandweerpersoneelo

  1. de groep mensen die bij de brandweer werkt
     En dan verschijnt de indrukwekkende Chinook, de enorme helikopter met onderaan de waterzak. Hij landt even om het brandweerpersoneel de gelegenheid wil geven met de mobiel een foto's te maken. De aanwezigen drommen samen bij het afzetlint.[1]
     De brandweer heeft te maken gehad met een aantal gevallen van agressie, bedreiging en geweld, zoals het gooien van vuurwerk naar brandweerpersoneel. In sommige gevallen werd er echt fysiek geweld gebruikt tegen brandweerpersoneel. In Rotterdam-IJsselmonde moest de ME de brandweer assisteren om veilig te kunnen werken.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord brandweerpersoneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Camping ontruimd wegens veenbrand” (Vrijdag 3 juni 2011, 13:26), NOS
  2. Weblink bron “Brandweer: druk, maar beheersbaar” (Dinsdag 1 januari 2013, 15:58), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.