briefschrijver
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: briefschrijver (hulp, bestand)
Woordafbreking
- brief·schrij·ver
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van brief zn en schrijver zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | briefschrijver | briefschrijvers |
verkleinwoord | briefschrijvertje | briefschrijvertjes |
Zelfstandig naamwoord
de briefschrijver m
- iemand die een brief schrijft
- ▸ De meeste briefschrijvers leken het erover eens te zijn dat `het verlies van een kind het ergste is wat je kan overkomen... je ergste nachtmerrie bewaarheid'.[2]
- ▸ De briefschrijver heeft zichzelf bij de politie gemeld. Na een uitvoerig gesprek is de politie tot de conclusie gekomen dat er geen reden is om een onderzoek in te stellen bij het bos.[3]
- (beroep) iemand die brieven schrijft voor mensen die dat niet zelf kunnen
Gangbaarheid
- Het woord briefschrijver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron “Briefschrijver kliniek Den Dolder meldt zich” (17-08-2019), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.